Uitzonderlijk veel schuimalgen en harde wind bij fataal ongeluk Scheveningen

Schuimalgen
© Lamiot / Wikimedia Commons

Uitzonderlijk veel schuimalgen en harde wind bij fataal ongeluk Scheveningen

Nieuws

Perscontact

Het metershoge zeeschuim tijdens het fatale ongeluk van vijf watersporters op 11 mei in Scheveningen is waarschijnlijk ontstaan door een combinatie van harde wind en uitzonderlijk veel schuimalgen. Dat concluderen onderzoekers van een aantal organisaties, waaronder het NIOO.

In het rapport onder leiding van het Koninklijk Nederlands Instituut voor Onderzoek der Zee (NIOZ), hebben de onderzoekers de laatste vier dagen voor het ongeluk gereconstrueerd. Daarbij hebben ze zich moeten beperken tot de conclusies die op dit moment het meest redelijk lijken. De beschikbare data zullen nog verder worden geanalyseerd.

Uit de data blijkt dat vanaf eind april een samenloop van weersomstandigheden heeft geleid tot grote hoeveelheden schuim in de hoek van het Noordelijk Havenhoofd en het strand van Scheveningen. Meest waarschijnlijk is dat in de voorafgaande periode veel zon eerst zorgde voor de groei van uitzonderlijk veel schuimalgen in zee.

Ongebruikelijke wind

Rond 10 mei was de algenbloei aan het afnemen, onder meer door verminderd licht door bewolking en meer menging. Daardoor kwamen de algenresten vrij in zee. Op maandag 11 mei, de dag van het ongeluk, stond er vervolgens een voor het jaargetijde ongebruikelijk harde wind uit het noord-noordoosten.

Die wind stond min of meer parallel aan de kust, en had aan het begin van de middag een kracht van 7 Beaufort. Het gevormde schuim dreef daardoor naar het zuiden, waar het zich ophoopte tegen obstakels die dwars op het strand in zee steken, zoals het Noordelijk Havenhoofd van Scheveningen.

Aan het begin van de avond draaide de wind iets meer naar het noorden en veranderde de stroming, waardoor het opgehoopte schuim zich ging verplaatsen in het gebied tussen het Noordelijk Havenhoofd en het strand van Scheveningen. Daar raakte een aantal surfers vervolgens in de problemen, met voor vijf van hen fatale gevolgen.

Kolonievormende algen

De onderzoekers keken ook hoe er begin mei zo veel algen in het zeewater aanwezig konden zijn. “Deze soort algen met de wetenschappelijke naam Phaeocystis globosa kan in zee leven in twee vormen: als solitaire cellen of in kolonies", zegt de coördinator van het onderzoek, Katja Philippart van het NIOZ.

In kolonies worden de cellen bij elkaar gehouden door een slijmachtige laag, die hen beschermt tegen virusinfecties en vraat door zeedieren. Daarvoor is veel (zon)licht nodig, en ook een ruime aanvoer van de voedingsstoffen stikstof en fosfaat. Begin mei waren de omstandigheden volgens het rapport perfect.

Philippart: “De bewolking van donderdag 7 mei triggerde waarschijnlijk het uiteenvallen van de uitzonderlijke hoeveelheid koloniecellen tot een ongekende hoeveelheid losse cellen, waarbij de suikerachtige overblijfselen van het slijm in zee terechtkwamen. Door infecties met virussen sprongen solitaire algencellen al snel open en kwamen ook de eiwitten uit de cellen vrij in het water.”

Essentiële gegevens

Metingen in het Marsdiep suggereren dat de hoeveelheid algencellen in het zeewater na deze algenbloei zelfs vier keer zo hoog was als tijdens de gemiddelde piek gedurende de afgelopen tien jaar. En die informatie is om meerdere redenen interessant, zegt algenonderzoeker Dedmer van de Waal van het NIOO.

"Wij hebben monitoringsgegevens van Rijkswaterstaat geanalyseerd om te zien onder welke omstandigheden de schuimalg goed groeit, en om de gebieden die daaraan voldoen in kaart te brengen. Dat geeft een heel duidelijk ruimtelijk overzicht, waarbij de analyses laten zien dat de schuimalg de afgelopen twee decennia is afgenomen in de open zee maar juist is toegenomen in de kustwateren."

De monitoringsgegevens zijn volgens Van de Waal "van essentieel belang" voor het begrijpen van dergelijke bloeien. "En dat kan ons helpen om eventuele toekomstige bloeien beter te voorspellen." Hij pleit dan ook voor behoud van het algenmonitoringsprogramma van Rijkswaterstaat.

Meer voorlichting

Van de Waal benadrukt daarnaast "dat dit rapport met een heel team tot stand is gekomen, waardoor er veel complementaire kennis bij elkaar is gebracht." Om het meest waarschijnlijke scenario voor het onstaan van de uitzonderlijke hoeveelheid algenschuim op 11 mei te achterhalen was die combinatie van mensen en kennis nodig.

Maar om een betrouwbaar geautomatiseerd waarschuwingssysteem voor watersporters op te zetten is dat niet genoeg. “Dan moet je niet alleen de hoeveelheid schuimalg en het schuim nauwkeurig blijven monitoren", zegt Katja Philippart van het NIOZ, "je moet ook de actuele windsterkte en -richting real time, tot in groot detail én zeer lokaal kunnen voorspellen."

De auteurs van het rapport pleiten er daarom voor om alvast op korte termijn strandwachten, watersportscholen en watersporters meer voorlichting te geven, zodat ze in staat zijn om eventuele ophoping van zeeschuim zelf goed in te schatten.

Organisaties die aan het rapport meewerkten zijn BuWa, CNR, Deltares, Highland Statistics, KBIN, NIOO, NIOZ, Rijkswaterstaat, TUD, UU, UvA en Water Insight. Namens het NIOO deden Dedmer van de Waal en Karen Brandenburg mee aan het onderzoek.