Beleef de Lente 2025: Heel veel meesjes

Beleef de lente

Beleef de Lente 2025: Heel veel meesjes

Blog

Het blijft je telkens weer verbazen hoe ongelooflijk snel jonge koolmezen opgroeien. In slechts zo’n 19 dagen zijn ze klaar om uit te vliegen. Vergelijk dat eens met bijvoorbeeld de jongen van de zeearend – die hebben maar liefst 70 tot 90 dagen nodig voordat ze vliegvlug zijn.

Hoewel de jonge mezen van onze eigen Beleef de Lente nog nét niet zijn uitgevlogen, hoor je op veel plekken al het kenmerkende geluid van groepjes pas uitgevlogen koolmezen. Wilkor-Jan schreef het al in zijn laatste blog: de ouders blijven hun jongen nog zo’n twee weken voeren. Daarna moeten ze echt op eigen vleugels verder en het zelf uitvogelen.

Koolmezen krijgen vaak grote legsels – tien of meer jongen is geen uitzondering. En dat is maar goed ook, want na een jaar is gemiddeld nog maar zo’n 10% van de jonge koolmezen in leven. Dat klinkt misschien dramatisch – slechts 10% van de jonge koolmezen overleeft het eerste jaar – maar het hoort bij hun strategie. Als deze aanpak niet zou werken, zouden we nu nauwelijks nog koolmezen zien. Maar het tegendeel is waar: koolmezen zijn nog altijd volop aanwezig. Hun succes schuilt juist in die grote aantallen jongen, waarvan er blijkbaar genoeg zo sterk en slim zijn om te overleven.

Wij op het NIOO draaien ondertussen een druk programma, vol met jonge koolmeesjes. We ringen, meten en wegen alle jongen wanneer ze ongeveer 14 dagen oud zijn. Dit gaat als volgt: we halen de meesjes uit de nestkast en doen ze in een stoffen zak. Op die leeftijd kunnen ze zichzelf al goed warm houden, dus ze koelen niet snel af. Maar als het echt koud is, houd ik het zakje met de jongen soms even onder mijn jas om ze extra warm te houden.

Elk jong krijgt eerst een een aluminium ring met een unieke code – een soort identiteitsbewijs voor vogels. Van elk jong meten we verschillende maten (hiermee kan je later bepalen wat de conditie is geweest van het desbetreffende jong). Vervolgens worden ze nog gewogen. Als alle gegevens verzameld zijn, gaan de jongen weer terug de kast in. Daarbij is het belangrijk om het vlieggat tijdelijk af te sluiten met een doekje. Soms zijn de meesjes namelijk wat onrustig, en dan bestaat het risico dat ze uit de kast springen en te vroeg uitvliegen – iets wat je absoluut wilt voorkomen.

Het meten en wegen moet nauwkeurig gebeuren. De gegevens moeten kloppen, maar nog belangrijker: je werkt met levende dieren, dus voorzichtigheid is vanzelfsprekend. Met wat ervaring lukt het om een nest van tien jongen in iets minder dan een half uur te verwerken. Ze zijn dus niet lang uit hun kast.

Zodra alles gedaan is en de jongen weer terug zijn in de kast, pakken de ouders het voeren meestal direct weer op – alsof er niets is gebeurd.

Van elk broedsel weten we vrij precies op welke dag de jongen uit zullen vliegen – al kan dat in de praktijk soms een dag eerder of later zijn dan verwacht. Een paar dagen na de verwachte uitvliegdatum controleren we de nestkast. Zijn alle jongen daadwerkelijk uitgevlogen? Soms treffen we nog een dood jong onderin de kast aan. Ook die informatie wordt geregistreerd; elke observatie telt.

Daarna maken we de kast schoon, zodat die klaar is voor een eventueel tweede legsel. Maar daar vertel ik in een volgend blog graag meer over!

Waar we af en toe tegenaan lopen, is een duidelijk leeftijdsverschil tussen de jongen in één nest. Hieronder zie je een voorbeeld van een nestkast met jongen van verschillende leeftijden. Het jong met de rode pijl is drie dagen oud, terwijl het jong ernaast – met de blauwe pijl – al vijf dagen oud is. Dat verschil is goed te zien, en heeft ook gevolgen voor het moment van uitvliegen. In zulke gevallen zullen de jongen dan ook niet allemaal op dezelfde dag het nest verlaten. Het jong dat jonger is, blijft meestal nog iets langer in de kast voordat het er klaar voor is.