Hoe vergelijk je gorilla's en sprinkhanen, varens en olifanten? Toen Georgina Mace aan de slag ging met wetenschappelijke criteria voor de bekende Rode Lijst van bedreigde soorten van de IUCN, dacht nog bijna niemand na over dat soort vragen. De lijst was in die tijd behoorlijk subjectief, zegt Mace. "Experts droegen soorten voor waarvan zij dachten dat die met uitsterving werden bedreigd."
Soorten naast elkaar leggen was zo niet mogelijk, terwijl dat voor effectief beleid een vereiste is. In haar werk bij London Zoo was Mace geinteresseerd geraakt in de vraag wat de minimale grootte moet zijn van een populatie om uitsterven te voorkomen. De verbanden die ze vervolgens legde tussen de grootte en fragmentatie van populaties en de mate waarin ze bedreigd werden, konden worden toegepast op zoogdieren maar ook op planten of insecten.
"Dat was het lastige stuk", zegt Mace. Toch vindt ze als ze nu terugkijkt dat haar werk aan de Rode Lijst getuigde van een vrij traditionele kijk op natuurbehoud. "Het draaide om soorten en leefomgevingen, en de factoren die daarvoor een bedreiging vormden." Volgens Mace is de nadruk sinds de jaren '60 verschoven: weg van het kijken naar individuele soorten, richting hele ecosystemen en biodiversiteit.
Ze onderscheidt daarbij vier verschillende fases. In de eerste, die zij 'nature for itself' noemt, was het uitgangspunt dat onbedorven natuur zichzelf wel kon redden. In de tweede, 'nature despite people', moest de schadelijke invloed van de mens worden ingeperkt terwijl in de derde fase, 'Nature for people', de behoeftes en eisen van de mens juist centraal stonden, o.a. in de vorm van het kijken naar 'ecosysteemdiensten'.
"Dat was wel een omslag", zegt Mace. Het risico is dat je zo alles uitsluit in de natuur dat geen 'diensten' levert waar de mens gebruik van wil maken - voor praktische doeleinden of gewoon voor zijn eigen plezier. Toch constateert Mace dat goed natuurbehoud in een door mensen gedomineerde wereld niet kan werken als je die belangrijke menselijke rol niet onderkent.
En inmiddels is er volgens Mace alweer een nieuwe fase aan de gang. We zijn volgens haar gaan inzien dat toekomstige generaties ook van de natuur gebruik moeten kunnen maken om een "goed leven" te hebben, en dat we daarvoor minder nadruk moeten leggen op het maximaal uitbuiten van de dienstverlening van de natuur in het heden. En meer op zaken zoals biodiversiteit.
De mens en de natuur zijn van elkaar afhankelijk: 'people and nature'. Dat klinkt wel een beetje vaag, geeft Mace toe. Maar dat komt ook doordat deze nieuwe fase niet alleen meer iets is voor ecologen en biologen. Ook sociale wetenschappers, economen en politici doen mee. En die hebben allemaal hun eigen termen en definities: een Babylonische spraakverwarring.
Daarnaast is het een stuk lastiger om deze aanpak meetbaar te maken dan bij de eerdere fases het geval was. Toen hoefde je alleen te kijken naar het succes van bepaalde soorten of ecosysteemdiensten. Criteria voor 'people and nature' zouden volgens Mace bijvoorbeeld kunnen zijn of de bodem wel de juiste samenstelling van micro-organismen bevat voor gezonde voedselproductie, en of de landschappen waarin mensen leven genoeg variatie kennen...
Ecologen moeten zich in deze nieuwe fase volgens haar meer richten op de manieren waarop de natuur zelf het hoofd biedt aan schokken en uitdagingen: met aanpassingsvermogen en veerkracht. Maar, zegt ze, dat is niet een manier van kijken waar ecologen en andere wetenschappers van huis uit snel nadruk op leggen.
"We vinden het makkelijker om een verontrustend beeld van de toekomst te schetsen, want als we er dan naast blijken te zitten is het minder erg. Maar als je bijvoorbeeld kijkt naar grote olierampen zoals die met de Deepwater Horizon en de Exxon Valdez, dan lijkt het erop dat de schade op de lange termijn minder erg is dan men had verwacht. Het kan nog komen natuurlijk, maar ik vind het een mooi voorbeeld van de veerkracht van ecologische gemeenschappen."
Er is de komende tijd nog veel meer ecologisch en ander onderzoek nodig. Maar Georgina Mace benadrukt dat er al wel belangrijk werk wordt gedaan op gebieden die met aanpassingvermogen en veerkracht te maken hebben. Bijvoorbeeld fenotypische selectie bij koolmezen: daar wordt onderzoek naar gedaan in Groot-Brittannië (Whytham Woods) maar ook in Nederland. Door het NIOO.
Europa ligt wat dat betreft toch al voor op de Verenigde Staten, zegt Mace. Amerikanen zien natuurbehoud volgens haar nog steeds als iets dat met name moet plaatvinden in gebieden waar geen mensen wonen. "Die vier verschillende fases gaan daar dus niet op. Maar wij zijn hier al eeuwenlang met z'n allen gewend aan landschappen waarin de mens heeft ingegrepen, en we houden ook van de natuur daarin. Dat is voor ons intussen heel natuurlijk."
Meer informatie: