Mezen gebruiken honden-en kattenharen om hun nest te bekleden (lekker warm). Door de behandeling van honden en katten met diergeneesmiddelen tegen vlooien en teken, blijken deze haren insecticiden te bevatten. Op deze manier worden de kale jongen dus blootgesteld aan insecticiden en nemen ze deze stoffen op.
In maximaal 97% van het aantal keren dat in jonge mezen nu toegestane insecticiden zijn gevonden, zou dit gerelateerd kunnen worden aan contaminatie via haren met diergeneesmiddelen. Voor gewasbeschermingsmiddelen die via het voedsel in de mezen komen is dat 58%.
Daarmee lijkt de 'haarroute' de meest waarschijnlijke route waarlangs jonge koolmezen insecticiden binnen krijgen. Deze route is nog niet eerder beschreven.
Maar de gevonden concentraties van pesticiden zijn in de meeste gevallen te laag om sterfte van de jonge mezen te hebben veroorzaakt. Op locaties waarvan de melder heeft uitgezocht welke pesticiden tegen buxusmot zijn gespoten, vinden we deze stoffen bovendien niet terug in de mezen.
Ook is er geen toename van sterfte van nestjongen van koolmezen in de stad waargenomen vanaf 2017, het jaar dat er een toename van de buxusmot is geconstateerd en daarmee waarschijnlijk ook van de busxusmotrupsbestrijding. Wel kunnen de voor vogels sterk giftige stoffen fipronil en imidacloprid in enkele gevallen de oorzaak zijn van sterfte van jonge koolmezen.
Uit eerder onderzoek blijkt een hogere sterfte van koolmeesnestjongen in de stad ten opzichte van natuurgebieden. Dit is te verklaren door een combinatie van een lagere hoeveelheid insecten, een lagere kwaliteit van de insecten en een hogere kans op predatie/sterfte van de adulten.
NIOO-onderzoeker Kees van Oers: "De door burgers ervaren toename in koolmezensterfte bij nestjongen kan niet met lange termijn data worden bevestigd. Wel is er een hogere sterfte aan koolmezen waar te nemen in stedelijke gebieden ten opzichte van bossen. Een algemene lage biodiversiteit van insecten in stedelijke gebieden lijkt de grootste oorzaak van deze sterfte. Zaak is dus om tuinen op een manier in te planten die een grote biodiversiteit bevorderd."
Naar aanleiding van de oproep om jonge dode mezen te melden, zijn in totaal 411 meldingen gedaan vanuit alle provincies van Nederland. De meeste meldingen zijn afkomstig uit Gelderland, Zuid-Holland en Noord-Holland en de minste uit Drenthe, Flevoland en Friesland.
41 monsters zijn geanalyseerd, waarvan 17 uit de stad waar wel bestrijding tegen buxusmot zou hebben plaatsgevonden; 14 uit de stad waar geen bestrijding tegen buxusmot zou hebben plaatsgevonden en 10 uit natuurgebied, waar wordt verondersteld dat geen bestrijding heeft plaatsgevonden.
In totaal zijn 26 verschillende pesticiden aangetroffen in de 41 monsters. Het valt op dat naast insecticiden ook fungiciden en herbiciden zijn aangetroffen:
Van de 84 keer dat pesticiden zijn aangetroffen, betreft dat voor het grootste deel insecticiden: 64%. In één exceptioneel monster uit een natuurgebied zijn maar liefst 20 pesticiden aangetroffen.